Home

PAPIER & ENVELOPPENTERMEN


[ A ]

Aanlegzijden:
De lange en korte zijde van een planovel papier, die de drukker gebruikt om zijn druk te positioneren. Hierdoor wordt voorkomen dat er, ten gevolge van geringe maatverschillen in de onderlinge vellen, drukstandverschillen gaan ontstaan.
Bij vooraf bedrukt papier zijn altijd de lange intrekzijde, ook wel "knijp" genoemd, en de rechter korte zijde de aanlegzijden van de stansmachine en moeten daarom ook de aanlegzijden op de drukmachine zijn.
Zie ook de onderwerpen aflopende bedrukking en voorafbedrukt papier
Acclimatiseren:
Aan een andere omgeving of een ander klimaat wennen. Voor papier zijn de ideale omstandigheden: 40-55% RV en 20°C. Zie ook deformatie
Aflopende bedrukking:
Bedrukking die tot aan het eind van de papierrand(en) loopt. Zie voor uitgebreide informatie het onderwerp Aflopende bedrukking
Afslaglengte:
De lengte van een (af)gesneden (ongevouwen) enveloppenvorm uit een rol papier. Zie Afslaglengte en formaatset
Akte-envelop:
Envelop met de sluitklep aan de korte zijde.
AM en FM-raster:
Zie AM en FM-raster.
Anti-Stokes inkt:
Ook wel "up-convert inkt" genoemd.
Speciale inkt, gebruikt om documenten te beveiligen. Het bestanddeel in de inkt is alleen zichtbaar met speciale apparatuur wat infrarood licht uitzend van ca. 900 nm.
AOX:
Afkorting voor Adsorbable Organic Halydes. De chloorverbindingen in pulp na het bleken. Zie ook Chloorvrij papier.

[ B ]

Blinddrukken:
Zie reliëf.
Blind plakken:
Bij "blind plakken" is de achterkant van de envelop over de zijkleppen geplakt, waardoor deze niet zichtbaar zijn.
Dit is conform de standaard uitvoering van dienst-enveloppen (envelop met de klep aan de lange zijde).
Het is in de meeste gevallen ook mogelijk om een dienst-envelop met buitenliggende zijkleppen te plakken. Dit wordt soms voorgeschreven door afnemers in verband met verwerking op sommige couverteermachines.
Bloedende inkt:
Beveiligingsinkt met kleurstoffen die samen met het gebruikte oplosmiddel in het papier dringen ("bloeden") waardoor de inkt aan de andere zijde van het papier zichtbaar wordt.
Bij mechanische verwijdering van de inkt (gummen / raderen) zal zichtbare schade aan het document ontstaan.
Deze inkt wordt o.a. gebruikt bij het aanbrengen van serienummers.
Zie ook: Fugitive ink
Boekdruk:
Druktechniek met een verhoogd (hard) stempel.
Hierbij kunnen we onder scheerlicht zien dat de bedrukking in het papier is geperst.
Ook zien we vaak de karakteristieke "kraalrand", een dikkere, scherpe inktrand rond het drukbeeld.
Zie voor uitgebreide informatie het onderdeel druktechnieken
Breekrand:
Een zichtbaar en voelbare gekartelde vouwrand.
Kan ontstaan bij zwaardere, gecoate papieren en bij gevergeerde papiersoorten.
Zie voor meer informatie en een voorbeeld het onderdeel Breekranden
Brunnerstrip:
 
Brunnerstrip
Teststrip voor de controle van kleur en densiteit over de breedte van het bedrukte materiaal tijdens het drukproces.
Deze teststrip wordt meestal aan de voorlopende kant van het drukvel aangebracht.
Bij enveloppen kan dit alleen bij het instellen van de machine en niet in de hele partij, omdat de strip niet achteraf kan worden weggesneden, wat bij vellen-druk wel kan.
Na het in- en afstellen kan op speciale enveloppen-nadrukmachines een stuk rubberdoek (op de plaats waar de strip wordt gedrukt) worden weggesneden, zodat de rest van de order zonder teststrip kan worden geproduceerd.

[ C ]

CIELab:
Afkorting voor Commission Internationale de l'Eclairage ) en Lab, wat staat voor de Delta L,a en b waarde waarin de kleur na de meting wordt berekend.
Het is de Internationaal gestandaardiseerde kleurruimte om een kleur te definiëren.
Zie voor meer informatie en voorbeelden van metingen het onderwerp CIELab
Chloorvrij papier:
Zie Chloorvrij papier.
CHS: (couvert hoogsluiting)
Zie: enveloppen met kruissluiting.
Collationeerblokje:
In combinatie met bladnummer ook wel aangeduid als "vlottende nummering".
Oorspronkelijk een boekbindersterm.
Collationeerblokjes zijn zichtbare of fluorescerende controletekens die trapsgewijs worden aangebracht op de diverse te vergaren onderdelen.
Door deze blokjes aan te brengen kunnen de diverse onderdelen in de juiste volgorde worden vergaard.
CYMK:
De vier basiskleuren voor full colour druk: Cyan, Yellow, Magenta, Black. Zie ook Full-colour druk.

[ D ]

Deformatie van papier en enveloppen:
Vervorming / misvorming, veroorzaakt door invloeden van buitenaf, zoals ten gevolge van mechanische beschadigingen of invloed van vocht.
Zie voor uitgebreide informatie het onderdeel deformatie
DI:
De afkorting voor Direct Imaging. Hierbij wordt het drukbeeld bv door middel van een laser-installatie aangebracht op offsetplaten die al in de drukmachine zitten.
Dico-technologie:
Een grafisch systeem, bedacht en ontwikkeld door Josef Schneider voor MAN-Roland drukpersen, waarbij het te drukken beeld rechtstreeks op de drukcylinder wordt gezet zonder tussenkomst van een drukplaat.
Dienst-envelop:
Envelop met de sluitklep aan de lange zijde.
Diepdrukrelief
Diepdruk:
Bij diepdruk wordt het te drukken beeld geëtst of gegraveerd in het oppervlak van een drukplaat.
Deze bewerkte drukplaat wordt voorzien van een overmaat dikke, gepigmenteerde inkt, waarna de toplaag wordt afgeschraapt en de inkt alleen in de verdiepte delen blijft zitten.
Deze inkt wordt onder hoge druk overgezet van de drukplaat op bv papier. Door deze druk wordt het papier in de dieper liggende delen van de drukplaat geperst, waardoor een voelbaar reliëf ontstaat, wat ook zichtbaar is onder scheerlicht. Dit effect noemen we ook wel een latent beeld.
Diepdruk is niet hetzelfde als rotogravure.
Dikte:
De dikte van papier wordt uitgedrukt in micron (µm). 1 mm = 1000 µm (micron). Zie ook Micrometer.
Diktemeter:
Apparaat om de dikte van objecten te meten.
Zie ook micrometer
Din-formaten:
Formaten / afmetingen volgens de Deutsche Industrie Norm. Zie ook Papier- en enveloppenformaten.
Direct mail:
Reclamedrukwerk / post, gericht op specifieke doelgroepen.
Doorzicht register:
Zie Doorzicht register.
Drukvorm flexodruk:
Zie Drukvorm Flexodruk.
Dubbel venster: (in enveloppen)
Meerdere vensters aan de voor- en of achterzijde in een envelop, gemaakt met één venstermes.
Zie Dubbele vensters
Duplexpapier:
Papier wat bestaat uit twee lagen, die dmv lijm op elkaar zijn geplakt (gekoetst).
Dwarsrichting:
De richting, waarin het minst aantal vezels met de langste zijde in een blad papier liggen. Zie ook Looprichting van papier.

[ E ]

ECF:
Dit is de afkorting voor Elementary Chlorine Free = Chloorarm papier. Zie ook TCF
Zie voor meer informatie het onderwerp Chloorvrij papier.
Egoutteur:
Wals, waarop een afbeelding in (koper)draad is gesoldeerd en meeloopt bovenop het zeefdoek. De afbeelding, die op het koperdoek is gesoldeerd, drukt de papiervezels plaatselijk weg zodat een watermerk ontstaat.
Envelopformaten:
Overzicht van alle relevante enveloppen- en papierformaten. Zie Papier & enveloppenformaten.

[ F ]

FIM-code
FIM-code:
FIM is de afkorting van Facing Identification Mark en is een code die bestaat uit een serie verticale strepen.
Als deze code op enveloppen wordt gebruikt, herkent de sorteermachine het poststuk direct als een antwoordzending. Het gebruik van de FIM-code bevordert een snelle postverwerking.
De FIM-code is te downloaden op http://www.tntpost.nl/zakelijk/klantenservice/downloads/fim/index.aspx.
Flexodruk:
Een druktechniek, die gebruik maakt van flexibele (meestal polymeer) cliche's of stempels.
Deze stempels hebben een verhoogd, dia-positief drukbeeld.
Zie ook druktechnieken.
Flexo drukvorm:
Zie Drukvorm Flexodruk.
Fluorescerende inkt:
Een onder normaal licht zichtbare inkt met fluorescerende stoffen (pigmenten) die onder UV-licht fluoresceert.
Fluorescentie is een kortdurende emissie (uitstraling) van licht die binnen 10¯8 seconden ophoudt.
Fluorescerende inkt mag niet worden verward met fluorescerende opdruk of met fosforescerende inkt.
Fluorescerende opdruk:
Een onder normaal licht kleurloze, onzichtbare bedrukking, die onder UV-licht zichtbaar wordt d.m.v. fluorescentie (een kortdurende emissie (uitstraling) van licht).
Fluorescerende opdruk mag niet te verward met fluorescerende inkt of met fosforescerende inkt.
Foliedruk
Foliedruk:
Bij foliedruk wordt een folie door middel van een verwarmd bandstempel overgedragen op een ondergrond, meestal papier.
Foliedruk kan worden gezien als een vorm van boekdruk.
Bij boekdruk wordt echter inkt gebruikt, terwijl bij foliedruk een speciale stempelfolie wordt gebruikt.
Door een combinatie van temperatuur en druk komt er een laag folie los van de drager. De bandstempel, voorzien van hoger liggende delen, perst deze folie op het basismateriaal.
Foliedruk wordt o.a. toegepast op paspoorten, bij hologrammen en boekomslagen.
Foliemes: (tbv enveloppen)
Een stalen plaat met verhoogd mesbeeld, gemonteerd op een magneetwals, waarmee papier wordt gesneden.
Hiermee kan een venstervorm uit het papier worden gesneden (zie Vensters in enveloppen).
Een foliemes wordt ook vaak gebruikt voor het vormen van de achterkant van een envelop (zie Enveloppenproductie uit rollen papier).
Tenslotten kan een foliemes ook worden gebruikt voor het doorsnijden van de papierbaan waarbij de sluitklepvorm ontstaat.
Deze plaat wordt bevestigd op een magneetwals. Zie ook Vensters in enveloppen
Fosforescerende inkt:
Inkt met bestanddelen die licht gaan uitstralen nadat ze zijn blootgesteld aan licht van een specifieke golflengte (normaal licht of UV-licht).
Fosforescerende materialen blijven gedurende enkele seconden tot soms uren nadat ze door normaal licht of UV-licht zijn "aangestraald", licht uitstralen, terwijl fluorescentie een kortdurende emissie (uitstraling) is, die binnen 10¯8 seconden ophoudt. Zie hiervoor het onderdeel fluorescerende inkt.
Fosforescerende inkt wordt o.a. toegepast bij het bedrukken van postzegels.
Hiermee kunnen brieven e.d. op de postsorteerpunten worden gekanteld en gedraaid, totdat de positie van een brief zodanig is, dat de postcode kan worden gelezen.
Fotochrome
Fotochrome inkt:
Een afbeelding die is bedrukt met fotochrome inkt, verandert van kleur als de afbeelding wordt belicht met UV-licht.
Als de lichtbron met UV-licht wordt verwijderd, blijft de kleurverandering nog enige tijd bestaan. Daarna komen de oude, originele kleuren weer terug.
Links: normale kleuren - rechts: na belichting met UV-licht.
Fugitive inkt:
Een soort inkt die in bepaalde oplosmiddelen oplost. Hierdoor verdwijnen bepaalde delen van een veiligheidsdruk of verbleken deze, als ze in contact komen met die oplosmiddelen of water.
Zie ook: Bloedende inkt.
Full-colour druk:
Bedrukking, waarbij gebruik wordt gemaakt van vier kleuren, waarmee dmv puntjes het kleurbeeld wordt gedrukt.
Zie voor uitgebreide info het onderdeel full-colour druk.

[ G ]


[ H ]

Halftoon:
Lichtere of donkerder kleur dan een standaardkleur.
Bij full colordruk wordt deze verkregen door de grootte van de rasterpunt te vergroten of te verkleinen.
Zie voor meer informatie het onderdeel Full colordruk

[ I-J ]

Inschiet:
Papier of enveloppen, die gebruikt worden om een productiemachine in- en af te stellen.
I-paper:
I-paper is een nieuw product, ontstaan uit samenwerking tussen Arjo Wiggins-Wiesbaden en PaperGate Systemintegration- Eberdingen.
Kort gezegd is het een laminaat van twee lagen papier met daartussen een "magnetische" laag die, dmv speciale magnetische schrijfkoppen, kan worden voorzien van digitale informatie.
In principe kan elk gewenst papier worden gebruikt. Het materiaal is beschrijf- en bedrukbaar. Als toepassing kan bv worden gedacht aan vrachtbrieven of tickets. Op één A4-tje kan nu al ca. 1 MB aan informatie worden opgeslagen
Bron: APR-Allgemeine Papier-Rundschau.
ISO-formaten:
Formaten volgens de International Organization of Standardization.
Jordan:
Schijf- of kegelmolen tbv het malen van de papierstof.

[ K ]

Kettinglijnen:
De lijnen, die meestal ca. 3 cm uit elkaar staan in een gevergeerd papier. Deze lijnen lopen evenwijdig aan de langsrichting van het papier.
KIX-code
KIX-code:
De KIX-code is een streepjescode en voor elk adres uniek.
Eigenlijk gaat het hier om een font (lettertype) in de vorm van een streepjescode.
De sorteermachines lezen deze code en gebruiken hem voor een optimale sortering.
De code is samengesteld uit de combinatie van postcode, huisnummer / postbusnummer en huisnummertoevoeging.
De KIX-code kan door de gebruiker zelf worden samenstellen met een speciaal programma dat kan worden gedownload van:
http://www.tntpost.nl/zakelijk/klantenservice/downloads/kIX_code/download.aspx
Kleurtoon:
Kleur die is samengesteld uit twee of meer basisinktkleuren, bv oranje uit geel en magenta.
Klimatiseren:
Beïnvloeden van de omgeving dmv droging, c.q. vochttoevoer en temperatuursbeheersing.
Krul van papier en enveloppen:
Definitie: het krom staan van een vel papier of een envelop, als deze plat op een vlakke ondergrond ligt.
Zie voor uitgebreide informatie de onderwerpen:
      - deformatie
      - looprichting van papier
      - enveloppen met kruissluiting
Kruissluiting:
Zie: enveloppen met kruissluiting.

[ L ]

Langsrichting:
De richting, waarin de meeste vezels met de langste zijde in een blad papier liggen. Zie ook Looprichting van papier.
Laserprinter enveloppen:
Enveloppen, geschikt voor verwerking op een laserprinter. Zie ook Venster-enveloppen geschikt voor laserprinters.
Latex-envelopen:
De latex-enveloppen hebben een dubbele latex-sluitklep (latex=ongevulcaniseerd rubber). Door beide kleppen op elkaar te drukken ontstaat hechting.
Latex is gevoelig voor UV-straling (zonlicht) en zal vrij snel verouderen (latex wordt bruin) en zijn kleefkracht verliezen.
Latex-enveloppen worden steeds meer verdrongen door zelfklevende enveloppen met een lijmlaag.
Leesbaar negatief:
Film met leesbaar, uitgespaard beeld op mat zwarte film tbv flexo druk. Zie ook Druktechnieken.
Looprichting:
De richting, waarin de meeste vezels met de langste zijde in een blad papier liggen. Zie ook Looprichting van papier.

[ M ]

Machinerichting:
Looprichting van het papier, gelijk aan de lengterichting van de papiermachinebaan.
Zie voor uitgebreide info het onderwerp Looprichting van papier en enveloppen
Magneetwals:
Magnetische wals in een machine, waarop een zogenaamd "foliemes" kan worden gemonteerd.
Zie voor meer informatie het onderdeel Foliemes.
MC:
Machine-coated. Papier met een strijklaag van bv klei of krijt met een bindmiddel.
Micrometer:
Meter voor het meten van de dikte van een materiaal (diktemeter). De dikte van papier wordt uitgedrukt in 1000-ste mm of µm.
Moiré
Visueel onrustig, vlammend beeld, meestal veroorzaakt door foute rasterhoeken.
Zie voor uitgebreide info het onderdeel Moiré

[ N ]

Natronkraft:
Zeer sterk papier, gemaakt van sulfaatcellulose. Natronkraft is eigenlijk een verkeerde naam. Dit zou eigenlijk sulfaatkraft moeten heten.
NEN 2728:
De norm die de eisen mbt kwaliteit, fysische eigenschappen en duurzaamheid van houtvrije papiersoorten beschrijft.
Zie voor uitgebreide info het onderdeel NEN 2728
Normaalpapier:
Oude term uit het papierbesluit van 1929. Hierin werd o.a. beschreven welke eigenschappen en samenstelling de diverse papier moesten hebben. Bank- en aktepapieren moesten bv zuurvrij zijn ivm een lange levensduur. Het papierbesluit is inmiddels ingetrokken.

[ O ]

Onleesbaar positief:
Film met gespiegeld (onleesbaar) zwart beeld op transparante film tbv offsetdruk. Zie ook Druktechnieken.
Offset bedrukking:
Het drukproces waarbij inkt vanuit een inktbak op een speciaal geprepareerde aluminium- of kunststofplaat wordt aangebracht.
Deze plaat wordt nat gemaakt met vochtwater. Op de plaat wordt de inkt op teksten en afbeeldingen vastgehouden en rond de teksten en afbeeldingen afgestoten door het vocht.
De inkt op de plaat wordt overgezet op een rubberdoek, en daarna vanaf het rubberdoek afgedrukt op het te bedrukken materiaal.
Zie ook druktechnieken.
Opdikking:
Het opdikkingsgetal (ook wel bulk genoemd) geeft de relatie tussen de dikte en het papiergewicht.
Deze wordt berekend als ((dikte * 100) / gewicht/m²).
Hiermee kan de (onbekende) dikte worden herleid van andere, gelijkwaardige papiersoorten met andere gramgewichten.
Optische witmakers:
Optische witmakers zijn stoffen die tijdens de productie in de papierpulp worden verwerkt om het papier witter te laten lijken. Onder UV-licht zal een papier met optische witmakers blauwachtig oplichten.
Overlap:
De extra bedrukking bij aflopende zijden van een stansling (ongevouwen enveloppenvorm). Zowel het kader van de stansling zelf, als aan de boven-, onder- en zijkanten van de envelop. Van toepassing bij in offset voorafbedrukt papier.

[ P ]

Passing:
Het exact aansluiten van twee of meer kleuren, ook wel paswerk of register genoemd. Hierbij is de register-positie erg belangrijk.
De moderne enveloppenmachines kunnen tegenwoordig ook goed passend flexo drukken.
Papierformaten:
Overzicht van alle relevante papier- en enveloppenformaten. Zie Papier & enveloppenformaten.
PCC:
Afkorting voor Precibitated Calcium Carbonate. Een term die aangeeft dat het papier "geëxplodeerd" krijt bevat. Door dit procedé wordt het krijt zeer fijn verdeeld, waardoor het papier beter bedrukbaar wordt. Nadeel is wel, dat het papier meer stof geeft bij het snijden.
PEFC:
Afkorting voor Programme for the Endorsement of Forest Certification.
Een term die aangeeft dat het papier uit milieu bewust onderhouden bossen afkomstig is. Het PEFC-certificaat is naast het FSC-certificaat momenteel één van de belangrijkste milieu-certificaten.
Pergamijn:
Een dun, transparant, glad papier. Het transparante, gladde uiterlijk ontstaat door de vezels vet (= sterk) te malen en het papier daarna door een kalander te halen.
Zie ook vensters.
pH:
Zuurgraad van papier. Zie zuurvrij papier.
PMS:
Afkorting van Pantone Matching System®. Een kleurkaartsysteem tbv menging van offsetinkten.
Zie voor bijzonderheden mbt het gebruik het onderwerp Kleurwaaiers..
PNG:
De extensie voor een grafisch bestand, wat zonder kosten mag worden gebruikt. De letters staan voor de afkorting
Portable Network Graphics. Png-bestanden kennen, net als GIF-bestanden, het gebruik van transparantie.
Het gebruik van Gif-bestanden is echter niet zonder meer toegestaan.
Png-bestanden kunnen ook verder worden gecomprimeerd dan gif-bestanden, wat de laadsnelheid van een site ten goede komt.
Positiefdruk:
Bedrukking waarbij bv tekst donker is gedrukt op een lichte ondergrond.
Puntverbreding:
Bij puntverbreding wordt de kleurpunt groter afgedrukt dan zoals deze op de film stond.
Oorzaken kunnen zijn:
          -te zacht rubberdoek
          -teveel inkt
          -papier met sterk zuigende werking
Met name bij drukpersen die weinig verwrijvingswalsen hebben kan dit vaak voorkomen. Ook bij flexodruk kan dit makkelijk optreden door het relatief zachte cliché.
Puntverbreding kan, afhankelijk van de omstandigheden, oplopen tot 25%.
Gevolgen:
          -donkerder kleurtonen, smetten
Bij het maken van de filmrasters dient hier dan ook al rekening mee te worden gehouden.

[ Q ]


[ R ]

Raster:
Het raster tbv bedrukken is een combinatie van een aantal lijnen/cm en rasterpuntgrootte.
De grootte van de rasterpunt en het aantal punten (lijnen) per cm of inch bepaald de uiteindelijke bedrukking en de kleurtoon.
Zie ook de onderdelen Full colordruk en AM en FM rasters
Rasterwals:
Wals met microscopisch kleine "holletjes"of napjes, voor opname en afgifte van flexo-inkt in het flexodrukproces.
Zie voor uitgebreide informatie het onderdeel rasterwals en het onderdeel Flexodruk
Recto-druk:
De bedrukking op de voorzijde van een blad. Zie ook Verso-druk.
Register:
De nauwkeurigheid, waarmee verschillende drukwerken de kleuren op een bepaalde positie kunnen afdrukken, zodat de kleuren precies "passen".
Relatieve vochtigheid ( RV ):
De relatieve vochtigheid geeft de verhouding aan van de waterdampspanning (zeg maar de hoeveelheid waterdamp) in de lucht, bij een gegeven temperatuur en de maximaal haalbare waterdampspanning bij diezelfde temperatuur.
Zie ook deformatie.
Relief
Reliëf:
Een afbeelding die uit de ondergrond naar voren springt ten gevolge van verhoogde delen van de afbeelding.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van een pers met twee platen, de patrijs (het stempel), die zich aan één kant van het papier bevindt en de matrijs (het stempel in spiegelbeeld), die zich aan de andere kant van het papier bevindt.
De aldus ontstane afbeelding wordt ook wel een blinddruk, een "droogstempel" of een "preeg"genoemd, afkomstig van het Duitse woord Prägung.
Ril:
Een kunstmatig aangebrachte, verdiepte of verhoogde lijn om het recht vouwen van een blad mogelijk te maken.
Zie voor uitgebreide informatie het onderwerp Rillen.
Rollenproductie:
Een Een techniek om uit een rol papier enveloppen te produceren.
Zie voor uitgebreide informatie het onderwerp Enveloppenproductie-rollen.
Rotogravure
Rotogravure:
Rotogravure lijkt op diepdruk en maakt eveneens gebruik van drukplaten met verdiepte delen.
Bij rotogravure wordt het uiteindelijke drukbeeld echter bepaald door grotere of kleinere en diepe of minder diepe cellen in de drukplaat, waardoor in grote, diepe cellen meer inkt zit dan in kleine, ondiepe cellen.
Kleine, ondiepe cellen geven daarbij een kleinere drukpunt op het papier, waardoor - overigens net als bij full-colourdruk - visueel halftonen ontstaan.
Bij rotogravuredruk worden hoog vloeibare, sneldrogende inkten gebruikt, waardoor meerdere kleuren in één machinegang kunnen worden gedrukt.
Soms is de celstruktuur zichtbaar, zoals in de afbeelding rechts is weergegeven.

[ S ]

Scheerlicht:
Toestand, waarbij licht van een lichtbron niet rechtstandig op een voorwerp valt, maar onder een hoek van 15 tot 30 graden.
Onder 'scheerlicht' kunnen oneffenheden op een voorwerp beter worden gezien, door de schaduw die een oneffenheid werpt op dat voorwerp.
Zie het onderdeel afdrukken in papier.
Slitten:
Slitten zijn snijlijnen. Vaak zien we deze in stickervellen. De sticker zelf is bijna geheel uit het papier gesneden en wordt alleen nog vastgehouden door de lijm, die nog enigszins houdt op de gesiliconeerde (lijm afstotende) onderlaag.
Bij enveloppen zijn slitten kleine, verticale sneetjes in de rand van de sluitklep, die bedoelt zijn om de klep in te laten scheuren als deze wordt opengemaakt. Hierdoor kan de geadresseerde zien of er met de post, die hij ontvangt, niet door anderen is geknoeid. Op laag niveau dus eigenlijk een soort veiligheid.
Snijlijst:
Een keramische staaf in de enveloppenmachine, waar een foliemes langs glijdt tbv het uitsnijden van een venstersnipper of het doorsnijden van de papierbaan, waarbij de sluitklepvorm tot stand komt.
Zie voor meer informatie over de snijlijst het onderdeel Venster-enveloppen > snijlijst
Spanjool:
Onbedrukt vlekje in de druk, veroorzaakt door stof op het rubberdoek.
Stofvorming wordt vaak veroorzaakt door het snijden van het papier. Ook bij het drukken van gestreken papiersoorten kunnen spanjolen ontstaan. Oorzaak hiervan kan zijn: niet goed verankerde coating of te sterk "trekkende" inkt.
Zie voor een voorbeeld ook het onderwerp breekranden.
Stansling:
De ongevouwen enveloppenvorm zoals deze uit een vel papier wordt gesneden (gestanst).
Stansmes
Stansmes:
Mes om de basisvorm (stanslingen) voor enveloppen uit vellen papier te snijden.

[ T ]

TCF:
De afkorting voor Totally Chlorin Free. Chloorvrij papier. Zie ook ECF
Zie voor meer informatie het onderwerp Chloorvrij papier.
Tetraflex drukwerk:
Een druktoren met één centrale tegedrukwals met daarom heen vier drukwerken tbv Full colordruk en één binnendrukwerk.
Zie voor een schematische tekening het onderwerp Tetraflex drukwerk.
Trennmes:
Mes waarmee de papierbaan wordt doorgesneden. De term "Trennmes is een samenvoegsel van het Duitse werkwoord Trennen (scheiden) en het Nederlandse woord mes.
Aangezien de meeste Europese enveloppenmachines door W+D (Duitsland) worden geleverd, zijn veel Duitse namen voor machine-onderdelen overgenomen in Nederlandse enveloppenfabrieken.
Een trennmes kan zowel uit vaste messen als uit een foliemes bestaan.
Zie voor uitgebreide informatie het onderwerp Enveloppenproductie uit rollen papier.

[ U ]

Uitsparing in gommering:
Zie: uitsparing in gommering.

[ V ]

Velijn:
Papier zonder watermerk of waterlijnen. Zie ook Verge.
Venster: (in envelop)
Een opening in het papier van de envelop, aan de binnenzijde bedekt met een matte of glanzende transparante folie.
Door dit venster is informatie zichtbaar, zoals een adres of reclame.
Zie voor uitgebreide informatie het onderdeel Vensters in enveloppen.
Vensterfilm: (tbv venster-envelop)
Het materiaal dat achter de vensteropening in de envelop wordt gelijmd. Zie ook Vensterfilm
Venstergommering: (tbv venster-envelop)
Het stempel, waarmee de vensterfilm in de envelop wordt gelijmd. Zie ook Venstergommering
Venstermes: (in envelop)
Het mes, waarmee uit papier een venstervorm wordt gesneden. Zie ook Vensters in enveloppen
Vensternormen: (vlgs NEN 1025)
De grootte en stand van genormeerde vensters volgens NEN norm 1025. Zie ook Vensternormen
Venstersnipper: (uit venster-envelop)
Het stuk papier dat wordt uitgesneden om het venster te vormen. Zie ook Vensters in enveloppen
Venster uitsnijden: (tbv venster-envelop)
Het proces, op basis waarvan uit papier een venstervorm wordt gesneden. Zie ook Vensters in enveloppen
Venstervlag: (in venster-envelop)
De ongelijmde randjes vensterfilm in een venster-envelop. Zie ook Vensters-enveloppen > venstervlag
Venstervorm: (in venster-envelop)
De vorm en evt. grootte van een venster in een envelop. Zie ook Vensters in enveloppen > venstervorm
Vergé:
Papier, waarbij aan één kant de afdruk van een speciaal daarvoor geprepareerd zeef- of koperdoek duidelijk is te zien. Soms wordt een speciale vergure aangebracht dmv een egoutteur, zodat een watermerk ontstaat.
Vergé is de tegenhanger van velijn, waarmee een glad papier zonder watermerk wordt bedoeld.
Zie voor uitgebreide informatie het onderdeel Vergé & Velijn.
Verso-druk:
De bedrukking op de achterzijde van een blad. Zie ook Recto-druk.
Viltzijde:
De bovenkant van papier. Dit is de kant die tijdens het droogproces tegen het droogvilt wordt gedrukt.
De viltzijde is tevens de gladste zijde van het papier, omdat bij het ontwateren vulstoffen op de bovenkant van het papier blijven liggen.
Het bepalen van de gladste zijde is van belang ivm (be / na) drukken in offset op de buitenzijde van de envelop.
Zie ook zeefzijde.
Voorlopende kant: (v.e. envelop)
Het deel van de ongevouwen envelop, dat het eerst de machine ingaat. Zie ook Vensters in enveloppen > Voorlopende kant

[ W ]

Waterlijnen:
De lijnen die meestal ca. 1 mm van elkaar af staan in gevergeerd papier. Deze lijnen lopen evenwijdig aan de dwarsrichting van het papier.
Watermerk:
Een afbeelding of tekst in het papier, wat het best te zien is als het papier tegen het licht wordt gehouden.
Dit watermerk ontstaat als in de natte papierbaan de papiervezels plaatselijk worden weggedrukt, bv dmv een egoutteur.
Zie ook het onderdeel watermerk

[ X ]


[ Y ]


[ Z ]

Zeefzijde:
De onderkant van papier. Dit is de kant die vanaf de stofoploop op het zeefdoek komt. Het zeefdoek "draagt" de natte papierstof naar het viltdoek. Tijdens dit proces vindt de ontwatering plaats en wordt de papierbaan naar het viltdoek getransporteerd voor de verdere droging van het papier.
De zeefzijde is tevens de ruwste zijde van het papier, omdat bij het ontwateren vulstoffen worden afgevoerd.
Het bepalen van de gladste zijde is van belang ivm bedrukken of nadrukken in offset op de buitenzijde van de envelop.
Zie ook viltzijde.
Zuurvrij (neutraal) papier:
Ook wel "neutraal of pH-neutraal papier" genoemd. De pH, ook wel "zuurgraad" genoemd, wordt bepaald door het aantal waterstof-ionen (H+). De pH-waarde kan varieren tussen 0 en 14. Bij een pH van 7 spreken we van een zuurvrij papier. Bij een pH-waarde kleiner dan 7 is het papier zuur en bij een pH-waarde groter dan 7 is het papier basisch (=alkalisch).
De belangrijkste oorzaak van zuur papier is de gebruikte lijm en de lignine in het hout. Deze lignine is te vergelijken met de lijm, die de houtvezels aan elkaar plakt.
Een zuur papier kan op termijn geel worden en verbrokkelen. Voor bv enveloppen, voorzien van een Latexsluiting moet het papier absoluut zuurvrij zijn.
Ook de NEN 2728 norm voor de Regeling duurzaamheid archiefbescheiden schrijft een pH-neutraal papier voor.
De pH van papier wordt gemeten door een stuk papier te versnipperen en te mengen met gedestilleerd water, waarna de pH wordt bepaald met een pH-meter of met lakmoespapier.
 
Terminologie: ion:
Een atoom, dat bij een chemische reactie een elektron verliest (-) of verkrijgt (+) waardoor het elektrisch geladen wordt. Verlies van elektronen geeft een positief ion (kation). Verkrijgen van electronen geeft een negatief ion (anion).